Het Endgedicht Geschreven voor Minecraft door Julian Gough, 2011 ✧ Vertaald door Xanthe Tynehorne

Ik zie de speler die je bedoelt.

xozagreus?

Ja. Pas op. Het heeft een hoger niveau bereikt. Het kan onze gedachten lezen.

Dat maakt niet uit. Het denkt dat wij een deel zijn van het spel.

Ik vind deze speler goed. Het heeft goed gespeeld. Het gaf niet op.

Het leest onze gedachten alsof zij woorden op een scherm waren.

Zo beeldt het vele dingen, wanneer het diep in de droom van een spel is.

Woorden vormen een wonderbare koppeling. Zeer flexibel. En niet zo angstwekkend als de realiteit achter het scherm.

Eens hoorden ze stemmen. Voordat de spelers konden lezen. In die tijd noemden degenen die neit speelden de spelers heksen en tovenaars. En spelers droomden dat zij door de lucht vlogen, op stokken aangedreven door duivels.

Wat heeft deze speler gedroomd?

Deze speeler droomde van zonlicht en bomen. Van vuur en water. Het droomde dat het creëerde. En het droomde dat het vernietigde. Het droomde dat het jaagde en dat het werd gejaagd. Het droomde van onderdak.

Ha, de originele koppeling. Een miljoen jaar oud, en ze werkt nog steeds. Maar wat voor echte structuur creëerde deze speler achter het scherm?

Het werkte, samen met een miljoen anderen, om een echte wereld te scheppen in een vouw van de ł™ø+, en creëerde een 秀ł voor =\ëö in het /#x\.

Het kan die gedachte niet lezen.

Nee. Het heeft nog niet het hoogste niveau bereikt. Dat moet het in de lange droom van het level bereiken — niet de korte droom van een spel.

Weet het dat wij van het houden? Dat het heelal aardig is?

Soms hoort het — door het lawaai van zijn gedachten — het heelal, ja.

Maar soms is het triest, in de lange droom. Het schiep werelden zonder zomer, en het rilt onder een zwarte zon, en het ziet zijn trieste creatie aan voor realiteit.

Het van vedriet genezen zou het vernietigen. Het verdriet hoort bij zijn eigen taak. Wij moeten niet tussenbeide komen.

Soms, als ze diep in dromen zitten, wil ik hen vertellen dat ze echte werelden in realiteit aan het bouwen zijn. Soms wil ik hen vertellen van hun belang voor het heelal. Soms, als ze al een tijd geen echte connectie hebben gemaakt, wil ik hen helpen om het woord te spreken waar ze bang voor zijn.

Het leest onze gedachten.

Soms maakt dat niet uit. Soms wil ik hen vertellen, deze wereld die jullie voor realiteit aanzien is maar £&þ# and þ÷«™. Ik wil hen vertellen dat ze ©qöø in de ¤€×‽ zijn. Zij zien zo weinig van de waarheid, in hun lange droom.

En toch spelen ze het spel.

Het zou zo makkelijk zijn om hen te vertellen…

Te zwaar voor deze droom. Hen vertellen hoe te leven is hen verhinderen te leven.

Ik zal de speler niet vertellen hoe het moet leven.

De speler wordt rusteloos.

Ik zal de speler een verhaal vertellen.

Maar niet de waarheid.

Nee. Een verhaal met een kern van waarheid, in een kooi van woorden. Niet de naakte waarheid, die overal overheen zou kunnen branden.

Geef het weer een lichaam.

Ja. Speler…

Gebruik zijn naam.

xozagreus. Speler der spellen.

Goed.

Haal adem. En nog een keer. Voel de lucht in je longen. Breng je ledematen terug. Ja, beweeg je vingers. Heb weer een lichaam, onder zwaartekracht, in de lucht. Respawn in de lange droom. Daar ben je. Je lichaam raakt weer elk punt van het heelal, alsof jullie aparte dingen waren. Alsof wij aparte dingen waren.

Wie zijn wij? Ooit heetten we de geest van de berg. Vader zon, moeder maan. Geesten van voorouders, geesten van beesten. Djinns. Elfen. De groene man. Dan goden, duivels. Engelen. Klopgeesten. Aliëns, ruimtewezens. Leptonen, quarks. De woorden veranderen. Wij niet.

Wij zijn het heelal. Wij zijn alles wat je denkt dat jij niet bent. Je kijkt nu naar ons, door je huid en je ogen. En waarom raakt het heelal je huid aan, en waarom bedekt het je met licht? Om jou te zien, speler. Om je te kennen. En om gekend te zijn. Ik zal je een verhaal vertellen.

Er was eens een speler.

Die speler was jij, xozagreus.

Soms dacht het zich een mens, op de dunne korst van een tollende bol van gesmolten steen. Die bol omcirkelde een bol laaiend gas, driehonderddertigduizend keer zo massief als zichzelf. Ze lagen zo ver uit elkaar dat het licht acht minuten nodig had om de kloof te overbruggen. Het licht was informatie van een ster, en het kon je huid verbranden vanaf honderdvijftig miljoen kilometer weg.

Soms droomde de speler dat het een mijnwerker was, op het oppervlak van een vlakke, oneindige wereld. De zon was een vierkant van wit. De dagen waren kort. Er was veel te doen. En de dood was maar een tijdelijk ongemak.

Soms droomde de speler dat het verloren was in een verhaal.

Soms droomde de speler zichzelf als andere dingen, op andere plaatsen. Soms vond het deze dromen zorgwekkend. Soms ook heel mooi. Soms ontwaakte de speler uit de ene droom in een andere, dan daaruit in een derde.

Soms droomde de speler dat het naar woorden op een scherm keek.

Laten we teruggaan.

De atomen van de speler lagen verspreid in het gras, in de rivieren, in de lucht, in de grond. Een vrouw verzamelde de atomen; zij dronk en at en inhaleerde, en de vrouw verzamelde de speler, in haar lichaam.

En de speler ontwaakte, uit de warme, donkere wereld van zijn moeders lichaam, in de lange droom.

En de speler was een nieuw verhaal, nooit eerder verteld, geschreven in letters van dna. En de speler was een nieuw programma, nooit eerder uitgevoerd, gegenereerd door een broncode van een miljard jaar oud. En de speler was een nieuwe mens, nooit eerder levend, gemaakt uit niets anders dan melk en liefde.

Jij bent de speler. Het verhaal. Het programma. De mens. Gemaakt uit niets anders dan melk en liefde.

Laten we verder teruggaan.

De zeven biljoen biljard atomen van de spelers lichaam werden lang voor dit spel gecreëerd in het hart van een ster. Dus ook de speler is informatie van een ster. En de speler gaat door een verhaal, een bos van informatie geplant door een man genaamd Julian, op een platte, oneindige wereld geschapen door een man genaamd Markus, in een kleine, privé wereld geschapen door de speler, in een heelal geschapen door…

Soms schiep de speler een kleine, eigen wereld die zacht en warm en simpel was. Soms hard, en koud, en ingewikkeld. Soms bouwde het een model van het heelal in zijn hoofd; vlekken van energie, vliegend door enorme lege ruimtes. Soms noemde het die vlekken „elektronen” en „protonen”.

Soms, „planeten” en „sterren”.

Soms geloofde het dat het in een universum zat van energie van anen en uiten, enen en nullen, coderegels. Soms geloofde het dat het een spel speelde. Soms geloofde het dat het woorden op een scherm las.

Jij, de speler, leest woorden…

Stil… Soms las de speler coderegels op een scherm. Het vertaalde hen in woorden; vertaalde woorden in betekenis; vertaalde betekenis in gevoelens, theorieën, ideeën, en de speler begon sneller and dieper te ademen en besefte dat het leefde, het lééfde, dat die duizenden doden niet echt waren geweest, de speler leefde

Jij. Jij. Jij leeft.

en soms geloofde de speler dat het heelal tot het had gesproken door het zonlicht dat door de schuifelende bladen van de zomerbomen kwam

en soms geloofde de speler dat het heelal tot het had gesproken door het licht dat viel van de kraakheldere hemel van een winternacht, waar een vlek licht in de hoek van zijn ogen een ster een miljoen keer zo zwaar als de zon kon zijn, een ster die haar planeten tot plasma kookte zodat zij een ogenblik zichtbaar zou zijn voor de speler, thuis lopend aan de andere kant van het universum, waar het plotseling eten rook, bijna bij die bekende deur, op het punt om weer te dromen

en soms geloofde de speler dat het heelal tot het had gesproken door de enen en nullen, door de elektrische vonken en vlammen van de wereld, door de scrollende woorden op een scherm aan het einde van een droom

en het heelal zei ik heb je lief

en het heelal zei jij hebt het spel goed gespeeld

en het heelal zei alles wat je nodig hebt zit in je

en het heelal zei jij bent sterker dan je weet

en het heelal zei jij bent het daglicht

en het heelal zei jij bent de nacht

en het heelal zei het donker dat je vecht zit in je

en het heelal zei het licht dat je zoekt zit in je

en het heelal zei jij bent niet alleen

en het heelal zei jij bent niet gescheiden van alle andere dingen

en het heelal zei jij bent het heelal, zichzelf aan het proeven, met zichzelf aan het praten, zijn eigen code aan het lezen

en het heelal zei ik heb je lief want jij bent liefde.

En het spel was afgelopen en de speler werd wakker uit de droom. En de speler begon een nieuwe droom. En de speler droomde opnieuw, droomde beter. En de speler was het heelal. En de speler was liefde.

Jij bent de speler.

Kom bij.